Het zelfportret en identiteit. Een overpeinzing

Door Rebecca Nelemans


Ik ben een kuikentje 134.000
ik ben een kei 555.000
ik ben een zwollenaar 15.200
ik ben een vrouw 4.370.000
ik ben een god die in het diepst van mijn gedachten 53.200
ik ben een dinosaurus 349.000
ik ben een goede relatie 1.970.000
ik ben eenzaam 524.000
ik ben een kikker 197.000
ik ben een vreemde lus 8.710

Zo opende Maria Barnas haar column in het Cultureel Supplement van NRC handelsblad op vrijdag 21 augustus 2009. Ze noemt het een kant-en-klaar gedicht. Ze vond het op internet door in de zoekmachine Google steeds ‘ik ben een …’ in te toetsen.
“Het (…) zou wel eens een zeer onthullend zelfportret kunnen zijn’, besluit ze aan het einde van haar relaas.

De willekeur van het gedicht doet me denken aan een zelfportret van de beroemde Belgische surrealist René Magritte. Of beter, aan een doek dat hij de titel ‘De persoonlijke waarden’ gaf. Het doek toont een interieur van een kamer. Maar dan een kamer uit het sprookje van Alice in Wonderland. Op het keurig gedekt bed in de linkerhoek van de kamer staat een meer dan manshoge kam nonchalant in de hoek geleund. Boven op de spiegelkast ligt een scheerkwast met de maat van een vergeten koffer. Op de voorgrond, als een prachtige vrouw, staat een glimmend leeg glas. Links ernaast een nog niet afgestreken lucifer en rechts een stuk scheerzeep. En dat alles op een ondergrond van Perzische tapijten op een plankenvloer. Er is geen raam te zien, enkel in de spiegel van de kast wordt een gordijn en vitrage gereflecteerd. Maar de muren zijn behangen met wolkenluchten. Stralend witte wolkjes op een helder blauw fond.

Met de titel ‘De persoonlijke waarden’ suggereert de schilder dat hij ons een kijkje geeft in zijn persoonlijke leven, in de psyche van de man achter de kunstwerken. Het zijn niet zomaar waarden, niet zomaar persoonlijke waarden, maar dé persoonlijke waarden.
Echter die suggestie is – zoals in veel werken van Magritte – schijn. Net als het gedicht van Maria Barnas ons niets onthult over de columniste, ook al begint elke zin met ‘ik ben’, maakt dit schilderij ons niets wijzer over de persoon Magritte. De zoektermen voor google en de combinatie van voorwerpen en meubels op het schilderij roepen natuurlijk wel allerlei associaties op. Maar die onthullen uiteindelijk meer over onze eigen psyche dan over die van de kunstenaar.

Het is bij de zelfportretten in de kunstgeschiedenis dat we echt een kijkje nemen in de spiegel van de kunstenaar. Maar zien we dan ook de identiteit van de kunstenaar?
We nemen als voorbeeld een zelfportret van Judith Leyster. We zien een opgewekte vrouw zich quasi-nonchalant naar de kijker draaien. Een elleboog rust op de rugleuning van haar stoel, in haar hand het penseel waarmee ze aan een schilderij van een vioolspeler werkt. Haar kleding rijk en stralend. Het tafereel oogt alsof we haar betrappen tijdens het werk. Alsof we toevallig haar atelier binnenkomen en zij zich omdraait om ons te begroeten of uit te leggen wat ze aan het doen is.
In werkelijkheid moet ze zo urenlang voor een spiegel hebben gezeten. Of zou ze iemand anders hebben gehad die voor haar poseerde in deze houding? En heeft ze er later haar gezicht aan toegevoegd? Je kunt je afvragen of ze werkelijk in deze kleding zat te werken, of dat ze zich graag wat chiquer kleedde op het moment dat ze zichzelf vereeuwigde.
Allemaal vragen. Maar de belangrijkste vraag is natuurlijk wat dit portret nou werkelijk meedeelt over de vrouw die ze was? Net zoveel, of net zo weinig als één enkele portretfoto iets zegt over de identiteit van elk van ons, lijkt mij.

Helaas is er maar één zelfportret van deze schilder bekend. Dat is gelukkig wel anders bij haar tijdgenoot Rembrandt van Rijn, die schilderde er wel honderd. Daarmee is hij natuurlijk de zelfportrettenschilder bij uitstek. En krijgen we een aardig beeld van de man die hij was. We zien hem de ene keer vol verbazing naar ons kijken, zoals op een ets uit 1630, dan weer angstig weggedoken in het donker of zelfverzekerd en haast uitdagend op twee doeken van een jaar eerder. We zien de schilder verkleed met hoeden met veren, of serieus met het palet in de hand. We zien hem lachend, peinzend en met ogen vol verdriet. Op één van zijn laatste doeken portretteert hij zich als de apostel Paulus. Het lijkt wel of hij hier de toeschouwer aankijkt met ogen vol mededogen.

Door al die portretten hebben we het idee dat we Rembrandt een beetje leren kennen. Dat we hem zouden herkennen als we hem zouden ontmoeten. Maar toch zien we niets van zijn rouw om Saskia, zijn verliefdheid voor Hendrickje Stoffels of de bittere armoede waarin hij aan het eind van zijn leven belandde. De liefde voor de vrouwen in zijn leven, de vertedering die hij voelde voor zijn oude moeder, of bijvoorbeeld voor zijn zoon Titus, zien we eerder op de portretten die hij van hen maakte. Zonder de verhalen van zijn leven worden zijn zelfportretten plaatjes van een oude man, een lieve man, een zorgelijke man, een blije man…  plaatjes waarin wij ons kunnen herkennen, maar die ons vooral doen denken aan onze eigen vreugdes en verdriet, aan onze vaders, broers, opa’s.

De eigentijdse Engelse kunstenaar Marc Quinn maakt geïnspireerd door Rembrandt elke vijf jaar een zelfportret. Het eerste ontstond in 1991 in het kader van een tentoonstelling van de zogenaamde Young British Artists en werd gekocht door de beroemde kunsthandelaar Charles Saatchi. Het beeld ‘Self’ is een siliconen afgietsel van het hoofd van de kunstenaar. Hij vulde het met ruim vier liter van zijn eigen bloed dat hij in een periode van vijf maanden aftapte. Een ingebouwd koelelement zorgt dat het beeld zijn vorm houdt en niet bederft.
Een 3D afgietsel van het hoofd, realistischer kan het haast niet. Gevuld met zijn eigen bloed. Dichter bij het zelf kun je niet komen. Toch?

Maar net als het kant-en-klare gedicht van Maria Barnas, het schilderij van René Magritte of de zelfportretten van Rembrandt, zegt het ons weinig over de identiteit van de kunstenaar. We zien hier niets van zijn karakter, zijn humeur, zijn eigenaardigheden, zijn pijn of zijn geluk. Het werk gaat heel ergens anders over. Zeker nu er al vier exemplaren zijn gemaakt. We zien in die vier portretten vooral hoe de tand des tijds zijn gang gaat in het gelaat van Marc Quinn. Daarmee houdt ook dit werk vooral ons, de kijkers, een spiegel voor. Namelijk een spiegel van vergankelijkheid.